De natuur als co-teacher: méér groen vertaalt zich in méér taal, zo blijkt uit onderzoek
Jannette Prins deed onderzoek naar het verband tussen een natuurrijke speel- en leeromgeving en de taalontwikkeling van jonge kinderen: "Buitenspelen doe je toch, dus waarom niet profiteren van de natuur als medetaalleraar?"
Het taal- en rekenniveau van leerlingen gaat steeds verder achteruit, zo luidde een van de conclusies van de onderwijsinspectie in haar rapport De Staat van het Onderwijs 2024. Volgens onderzoeker Jannette Prins is er dan ook veel winst te behalen als we inzien dat een taalrijke omgeving al vanaf jonge leeftijd belangrijk is voor de taalontwikkeling van kinderen. Nu zullen de meeste mensen bij een taalrijke omgeving niet direct denken aan de natuur. Bomen, planten, stenen en takken praten immers niet terug. Toch blijkt juist een natuurrijke speel- en leeromgeving een positieve invloed te hebben op de taalontwikkeling van jonge kinderen. Deze conclusie trekt Jannette Prins uit haar promotieonderzoek, dat zij op 2 december aan de Vrije Universiteit Amsterdam verdedigt.
"Want", zo licht Jannette Prins, onderzoeker bij de onderzoeksgroep Natuur en Ontwikkeling Kind van Hogeschool Leiden, toe: "Alhoewel de natuur niet met woorden terugpraat, lokt het meer taligheid uit en praten de kinderen in het groen zelf wel – méér, vaker en met een rijkere woordenschat – terug: juist omdat ze van alles ontdekken. Ze stellen vragen, gebruiken meer woorden en je hoort hen praten over wat ze in de natuur zien en ervaren. 'Is deze tak stevig genoeg om aan te hangen?' of 'Hoeveel kastanjes zitten er aan een tak?' In een groene omgeving benoemen de kinderen dus vaker wat ze tegenkomen en waarmee ze spelen. De conclusie is dat kinderen in de natuur spraakzamer zijn dan wanneer ze in een 'betonnen' omgeving spelen. Met taaluitingen die rijker, van een hogere kwaliteit en gevarieerder zijn dan op betegelde plekken. De rijkdom van de natuur hoor je als het ware terug in hun taalgebruik."
Bete(u)geld spelgedrag
De natuur ondersteunt, aldus Prins, de gesprekken van de kinderen. Haar verklaring hiervoor: "Stel je eens een klassiek school- of speelpleintje voor. Vaak zijn die ontworpen op basis van het zogeheten Kit-Fence-Carpet-idee. Er staan wat speeltoestellen, er is een hek en er ligt een valdempende ondergrond. Je kunt er eindeloos op een wipkip wippen, telkens opnieuw van een glijbaan op en af en het materiaal – vaak kunststof – voelt overal hetzelfde aan. Het nodigt uit tot weinig interactie, tot meer rondrennen dan praten en tot eendimensionaal spelgedrag. Dat zie je terug in de taal die kinderen in zo'n betegelde omgeving gebruiken ten opzichte van groenere plekken: die blijkt daar toch eentoniger. In de natuur zie je iets heel anders gebeuren. De natuur is een rijke plek, met allerlei materialen, kleuren en vormen, waar spannende en ingewikkelde gebeurtenissen plaatsvinden. Kinderen spelen er met de elementen in de natuur, vermaken er zich met takken, praten tegen slakken, en dit vertaalt zich in taliger gedrag."
Taal leren én ervaren
De natuur kun je, zo blijkt uit Prins' onderzoek, dus zien als waardevolle aanvulling op het taalonderwijs dat binnen de vier muren van het klaslokaal plaatsvindt – van voorlezen tot werken met woordkaartjes. Zeer zinvolle activiteiten, benadrukt de promovenda, al gaan woorden, zinnen en verhalen die kinderen er leren en horen pas écht leven als zij die kunnen koppelen aan hun eigen ervaringswereld. En daarbij speelt lijfelijkheid een grote rol. Prins: "Kinderen ontdekken met hun lijf. Ze rapen een takje op, spelen met diertjes, stampen in een plas water of voelen aan bladeren. Zo wordt kennis beschikbaar voor hun brein en daaraan geven ze woorden. Zo is de kans groter dat je de dingen die je ervaart in je omgeving verbindt aan een woord. Zonder die ervaringen is taal betekenisloos."
"Neem bijvoorbeeld een woord als 'slak' en alle begrippen die erbij horen", zo verduidelijkt Prins wat zij hiermee bedoelt. Je kunt het woord 'slak' immers prima van een plaatje leren, maar pas als je een slak écht ziet kruipen en je voelt eens aan het slijmspoor dat hij achterlaat, of je raakt zijn huisje aan, dan heb je een veel rijker begrip van wie en wat de slak is, en zit het woord met veel meer verbindingen in je brein opgeslagen. Daardoor onthoud je het woord veel beter en kun je het gemakkelijker gebruiken."
Onderzoek in de praktijk
In haar onderzoek richtte Prins zich op kinderen in de kinderopvang, peuterspeelzaal en de eerste jaren van de basisschool. Daarbij liet ze kinderen, van twee tot zeven, telkens tien minuten in twee andere omgevingen spelen: een natuurrijke plek en een traditioneel, betegeld schoolplein. Die eerste, zo licht Prins toe, bevat elementen als planten, insecten en losse materialen. Denk aan takken, stenen en zand. Dit kan dan volgens haar een groen schoolplein zijn, een parkje of een natuurhoekje op een traditioneel speelterrein. "De kinderen droegen er een speelvestje met een voicerecorder die alles vastlegde wat ze zeiden", legt Prins uit. "We hebben de opnames geanalyseerd en vergeleken, waarbij we keken naar zowel de hoeveelheid als de inhoud van hun taaluitingen. En uit al die data blijkt dat natuurrijke plekken een rijker taal- en denkgedrag bij de kinderen uitlokten." Ook werkte zij samen met vijf lerarenteams om te onderzoeken hoe zij in de praktijk rondom taalonderwijs met de natuur kunnen samenwerken.
Medetaalleraar voor méér kansen
De natuur blijkt dus niet alleen een fijne plek om te spelen, maar ook een 'medetaalleraar'. En daar kunnen professionals in de kinderopvang en leraren op de basisschool gebruik van maken. "Want", zo benadrukt Prins: "Een goede taalontwikkeling koppelen we ook aan kansen. Je kunt beter meedoen in het onderwijs en later in de maatschappij. En juist rijk taalgebruik ondersteunt de taalontwikkeling van kinderen. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek kun je met meer groene speelplekken dus méér kansen creëren in verstedelijkte buurten." Dit is volgens Prins belangrijk, omdat je in steden met weinig groen steeds meer jonge kinderen ziet opgroeien met een 'gestapelde achterstand', terwijl een groene omgeving in toenemende mate iets exclusiefs voor rijke(re) kinderen wordt. Door buitenspelen in een natuurrijke omgeving, geef je de natuur dus de ruimte om mee te helpen. "Want", zo concludeert de onderzoeker: "Buitenspelen doe je toch, dus waarom niet profiteren van de natuur als medetaalleraar?"
Meer informatie
Jannette Prins verdedigt haar proefschrift Nature as Co-teacher. The supportive function of nature for early childhood language education op 2 december aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hier vind je meer informatie over haar promotie of download hier haar proefschrift.