Hogeschool Leiden

Jongeren die de dupe zijn geworden van sluiting van De Hoenderloo Groep

TWEEDE KAMER - 21 april 2021 - Afgelopen woensdag kwam de Tweede Kamer bijeen om o.a. te spreken over de sluiting van De Hoenderloo Groep.

Lees hier een gedeelte van het plenaire verslag van de vergadering van afgelopen woensdag.

Aanvang: 10:15

Sluiting: 22:19

De voorzitter:
Dank aan de heer Raemakers voor zijn inbreng namens D66. Ik verzoek de heer Peters, die zal spreken namens de CDA-fractie, om naar het spreekgestoelte te komen.

De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De decentralisaties zouden zorgen voor een zogenaamde transformatie, een daadwerkelijke verandering. Want het ging niet goed in de jeugdzorg. We wilden afstappen van langdurige residentiële zorg in de bossen, met een hek eromheen. Die zorg was te vaak niet passend. We wilden kinderen zo nabij mogelijk, zo dicht mogelijk bij een thuis helpen. Gespecialiseerde hulp in een kleinschalige setting of een gezinshuis, met oog voor school, voor werk, voor verenigingsleven en als het kan ook voor familie. Meer maatwerk dus, en meer perspectief.

Voorzitter. De Hoenderloo Groep ging dicht. Op zich is dat voor mij niet per se een probleem. We willen tenslotte af van dergelijke grote residentiële instellingen. Maar de sluiting stelde mensen wel voor enorm urgente en grote problemen. Want wat nu? Daarbij was De Hoenderloo Groep misschien niet voor ieder kind passend, maar voor sommige kinderen gewoon wel.

Voorzitter. Kinderen die moeilijk plaatsbaar zijn hebben één overeenkomst: ze zijn moeilijk plaatsbaar. Verder verschillen ze enorm van elkaar. De vraag was en is: wie neemt de regie om een passende plek voor deze kinderen te vinden en te organiseren? Ik lees in de brief van de staatssecretaris dat voor alle kinderen een meest passende plaats gevonden is. Maar meest passend is het eigenlijk altijd. Dat hangt af van het aanbod. Maar past het ook goed? Zijn deze kinderen echt geholpen? Graag een duidelijke reactie van de staatssecretaris. Onderzoeken wij hoe de problemen van deze kinderen zijn ontstaan? Doen we dat stelselmatig? Onderzoeken we waar ze vandaan komen en hoe we ze eerder en beter kunnen helpen? Zo niet, kan zo'n onderzoek, dat ik graag wil, dan niet aansluiten bij het onderzoek Ketenbreed Leren? Dat levert winst op voor het kind, maar we leren dan ook van het patroon, wat weer goed is voor de hele jeugdhulp.

Voorzitter. Wij willen zo thuisnabij mogelijke hulp voor kinderen. Dat zijn bijvoorbeeld gezinshuizen of kleinschalige voorzieningen. Klopt het nu dat er in de Jeugdwet geen sprake is van gezinshuizen en kleinschalige voorzieningen, maar eigenlijk alleen van pleegzorg? Zo ja, waarom is dat dan? Graag een reactie van de staatssecretaris. Vervolgens is natuurlijk de vraag of die plekken er dan ook wel zijn. Hoeveel gezinshuizen en hoeveel kleinschalige voorzieningen zijn er nu? Peer van der Helm beschrijft in Sociale Vraagstukken dat er nog zo'n 2.700 plekken bij zouden moeten komen. Is de staatssecretaris het daarmee eens? Zo ja, wat gaat hij doen om te zorgen dat die plekken er daadwerkelijk komen?

Voorzitter. Ik lees nog weleens gemeentelijke stukken. Daar staat dan vaak in, keurig conform de visie op transformatie, dat residentiële bedden worden afgebouwd. Chapeau; op zich is dat een goed idee. Maar wat komt er dan voor in de plaats? Dat zouden dan toch die gezinshuizen en kleinschalige voorzieningen dicht bij het netwerk van de jongeren moeten zijn? Zijn die plekken er dan? Kennen de gemeenten de verschillen tussen residentiële bedden in een driemilieuvoorziening en residentiële bedden in een gezinshuis of kleinschalige voorzieningen? Kennen zij dat verschil of worden deze als aantallen over één kam geschoren? Zijn alle plekken überhaupt in beeld?

De voorzitter:
Meneer Peters, met uw welbevinden geef ik de heer Kwint de mogelijkheid voor een interruptie. Het is uw laatste interruptie, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Ik ben me daar pijnlijk van bewust, voorzitter. Meneer Peters zegt dat het op zich niet erg is als een instelling verdwijnt, zeker niet als het zo'n hele grote residentiële instelling is. Hij echoot daarmee een beetje de woorden van minister De Jonge, die zei: 200 kinderen in de bossen is toch eigenlijk niet meer van deze tijd. Maar als we zien dat bijvoorbeeld uit de enquête van EenVandaag blijkt dat meer dan 50% van de ouders zegt dat de plek waar hun kind nu zit en de situatie waarin hun kind nu zit, slechter zijn dan toen ze op De Hoenderloo Groep zaten, wie zijn wij dan om vanuit Den Haag te bepalen dat de plekken waar hun kind zat, niet meer van deze tijd zijn? Ik ken u als iemand die heel erg betrokken is bij bijvoorbeeld de sociale werkbedrijven. Daar lag precies dezelfde fout aan ten grondslag, namelijk dat in Den Haag gezegd werd: dat is niet meer van deze tijd, die mensen op een werkplaats ergens achter op een industrieterrein; die moeten midden in de wijk zitten. Dat mislukte faliekant. Hoe weet u zeker dat hier niet dezelfde denkfout gemaakt wordt?

De heer Peters (CDA):
Kijk, als ik de indruk wek dat ik denk te weten dat residentiële jeugdzorg voor geen enkel kind passend is, wijs ik erop dat ik net het tegenovergestelde heb beweerd. Voor een aantal kinderen is die zeker passend. Ik heb ook beweerd dat die voor een aantal kinderen niet passend is en dat wij met z'n allen de visie hebben dat we hen zo kleinschalig en zo thuisnabij mogelijk willen helpen. Wij willen voor ieder kind meer maatwerk en meer perspectief door middel van gespecialiseerde hulp in die setting, met oog voor school, voor werk, voor dagbesteding, voor verenigingsleven en als het kan ook voor familie. Ik ben niet van de school dat ik denk: ik heb helemaal geen residentiële bedden nodig. Er zijn mensen die dat denken, maar ik denk dat helemaal niet. Voor sommigen is dat wel passend, maar alleen het sluiten van een instelling hoeft het probleem niet per se te zijn. Tenminste, zolang ik daarna plekken heb zoals ik net heb beschreven. Als die plekken er niet zijn, is het eerlijk gezegd een ramp, meneer Kwint.

De voorzitter:
Ik stel voor dat de heer Peters zijn betoog voortzet.

De heer Peters (CDA):
Mijn tijd is wel doorgelopen tijdens het beantwoorden, maar goed.

Ik lees nog weleens wat gemeentelijke stukken. Daar staat dan vaak in, keurig conform de visie op transformatie, dat residentiële bedden worden afgebouwd. Chapeau; dat is een goed idee. Maar wat komt er dan voor in de plaats? Dat zouden die gezinshuizen en kleinschalige voorzieningen moeten zijn. O, dat heb ik al verteld. Excuus. Ik hoor dat de dwang in de jeugdhulp afneemt, maar evengoed in de ggz weer toeneemt. Is hier nu sprake van communicerende vaten, zo vraag ik de staatssecretaris. Hoe voorkomen we nu dat straks op andere plaatsen instellingen plotseling omvallen zonder dat er iets geregeld is? Hoe helpen we gemeenten dan om de regie op de transformatie die we met z'n allen willen, op te pakken? Of is de staatssecretaris toch van plan om dat zelf te doen?

Voorzitter. Kinderen die moeilijk plaatsbaar zijn, hebben één grote overeenkomst, namelijk dat ze moeilijk plaatsbaar zijn. Ja, het is niet anders. Er is maatwerk nodig, aandacht vanuit het kind voor huisvesting, voor inkomen, voor scholing, voor netwerk. Wij zorgen in Nederland gewoon volstrekt onvoldoende voor deze groep kinderen. Hoe helpen wij gemeenten nou om regie te nemen? Hoe voorkomen we dat ongelukken als bij De Hoenderloo Groep opnieuw gebeuren? En hoe helpen wij deze meest kwetsbare kinderen alsnog aan maatwerk? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Tot zover.

Zie het volledige plenaire verslag van de vergadering op 21 april op de website van de Tweede Kamer.