Hogeschool Leiden

Onderzoek naar levensvaardigheden bij kinderen van 8 t/m 12 jaar

Het doel van het onderzoeksrapport is onderzoeken welke levensvaardigheden de kinderen gebruiken, hoe zij dit toepassen en welke personen daar invloed op hebben.

Door: Dominique Dikkenberg
Opleiding: Toegepaste Psychologie
Maand en jaartal: januari 2021
Project/thema Levensvaardigheden bij kinderen van 8 t/m 12 jaar

Dit onderzoeksrapport betreft een onderdeel van het gelijke kansen onderzoek. Uit het intakegesprek met de opdrachtgever is naar voren gekomen dat er in de wijk Stevenshof in Leiden behoefte is om een programma-aanbod op te zetten om de Levensvaardigheden van kinderen te stimuleren.

Het doel van het onderzoeksrapport is onderzoeken welke levensvaardigheden de kinderen gebruiken, hoe zij dit toepassen en welke personen daar invloed op hebben. Het is een kwalitatief onderzoek waarbij negen diepte-interviews met kinderen zijn afgenomen. De onderzoeksvraag luidt als volgt: “Hoe passen kinderen van acht t/m twaalf jaar in de bovenbouw van het primair onderwijs uit de Stevenshof Leiden levensvaardigheden in het dagelijks leven toe en welke steunfiguren beïnvloeden de mate waarop ze het kunnen toepassen?”

Uit de resultaten is gebleken dat de kinderen alle levensvaardigheden in meer of mindere mate toepassen.

  • Relatievaardigheden wordt voornamelijk toegepast in het omgaan met conflicten (door vermijding of door acceptatie ervan) en in het maken van vrienden (door samenspel, aanvankelijk afzijdig houden, voor elkaar opkomen met als voorwaarde dat er tweezijdige communicatie en vertrouwen aanwezig zijn). Echter passen de respondenten de kernbegrippen bieden van weerstand aan groepsdruk en onderhandelen in mindere mate toe. Zij bieden weerstand door uit de situatie te gaan, afstand te nemen, grenzen aan te geven of de leidersrol op zich te nemen. Vooral ouders, leerkrachten en klasgenoten hebben invloed op de toepassing van deze vaardigheid. Daarnaast passen de respondenten onderhandelen toe door overhalen, bemiddelen en een deal sluiten.
  • Bij de levensvaardigheid zelfmanagement komen vooral de kernbegrippen omgaan met negatieve emoties en vermogen tot ontspannen tot uiting. De respondenten gaan met negatieve emoties om door afleiding zoeken, grens aangeven, ander slaan of niks doen. De respondenten kunnen zichzelf in een ontspannende staat van welzijn brengen door af te spreken met vrienden, buiten en binnen spelen, teamsport en online spellen spelen. Echter worden de kernbegrippen beheersen van impulsen/zelfcontrole, plannen van tijd en het stellen van doelen in mindere mate toegepast binnen deze levensvaardigheid. Als de respondenten dit toepassen doen zij dat door hulp van ouders en door momenten in te plannen. Klasgenoten, ouders, vrienden en leerkrachten hebben de meeste invloed op de toepassing van de vaardigheid.
  • Sociaal bewustzijn wordt in mindere mate toegepast door de respondenten. De respondenten kijken vooral naar het uiterlijk van anderen, om het verschil aan te duiden. Een enkeling kijkt naar de nationaliteit of gedrag. Empathie passen de respondenten toe door respect te hebben voor een ander, waarbij ze een ander willen helpen in een vervelende situatie. Een enkele respondent maakt onderscheidt of de ander een bepaalde status heeft, zoals een pester. Tot slot past er maar een enkeling actief luisteren toe en doet dit door de situatie uit te vragen bij een ander. Bij sociaal bewustzijn hebben de juf, vrienden en klasgenoten invloed op de toepassing.
  • Verantwoordelijke besluitvorming wordt eveneens in mindere mate toegepast door de respondenten. Hierbij denken kinderen na over hun eigen handelen, over wat ze hadden kunnen doen en zij overwegen opties. De respondenten denken na wat voor gevolgen hun keuzes heeft en verzamelen informatie door zelf informatie op te zoeken of met anderen hun keuze te bespreken. Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat bij de levensvaardigheid verantwoordelijke besluitvorming vooral ouders invloed hebben op de toepassing
  • Zelfbewustzijn wordt toegepast maar er kan geconcludeerd worden dat dit zich in het beginstadium bevindt. De respondenten benoemen eigenschappen deels door karaktereigenschappen en deels door vaardigheden. Bij de karaktereigenschappen hebben zij hulp nodig van een ander om in te zien wat die betekenen. De kinderen kunnen aangeven waar zij goed en minder goed in zijn aan de hand van vaardigheden en baseren hun zelfvertrouwen daarop. Er kan geconcludeerd worden dat vooral ouders en leerkrachten invloed hebben op de toepassing van deze vaardigheid.