Overslaan en naar de inhoud gaan Overslaan en naar de footer gaan Overslaan en naar de navigatie gaan
Zoeken

Van weten naar doen [afgerond]

Wat is er nodig om ervoor te zorgen dat pedagogisch medewerkers de buitenruimte van de kinderopvang optimaal gaan benutten? Het onderzoek Van weten naar doen wil dit in kaart brengen. Tijdens het onderzoek werken pedagogisch medewerkers uit de kinderopvang samen met vrijwilligers van IVN natuureducatie. Hierbij wordt onderzocht wat het effect is van deze samenwerking op het pedagogisch handelen van medewerkers in de buitenruimte.

Hoofd van lachend kindje in beeld dicht bij de grond waar vlinder zit

Ons doel

Ondanks dat pedagogisch medewerkers over het algemeen ‘weten’ dat het goed is voor kinderen om buiten te spelen en in aanraking te komen met de natuur, zijn er verschillende factoren aan te wijzen die ze belemmeren bij het ‘doen’. Denk aan verwachte risico’s van spelen in de buitenomgeving, zelf weinig positieve buitenervaringen hebben opgedaan, onzekerheid in de communicatie met derden (zoals ouders en de GGD) en weinig kennis over de pedagogische waarde van de buitenomgeving voor de ontwikkeling van jonge kinderen. 

Het doel van het onderzoek Van weten naar doen is om na te gaan of de samenwerking met IVN-vrijwilligers met hart voor en kennis over de natuur het makkelijker maakt om de stap van het weten naar doen te maken. Ook wordt er onderzocht of dit de exploratieruimte voor de kinderen vergroot.

Samenwerking

Het onderzoek is uitgevoerd vanuit een samenwerkingsverband tussen Hogeschool Leiden, kinderopvangorganisaties Kober en Korein, het IVN (Instituut voor Natuureducatie) en de opleiding Ecologische Pedagogiek van Hogeschool Utrecht. 

Het onderzoek wordt mede mogelijk gemaakt door financiering uit de regeling RAAK-Publiek van SIA (Stichting Innovatie Alliantie). SIA richt zich op het versterken van praktijkgericht onderzoek aan hogescholen, waarborgt de samenwerking met de beroepspraktijk en intensiveert relaties tussen hogescholen en andere kennisinstellingen.

Onderzoeksopzet

Het onderzoek bestaat uit een ontwikkelingsonderzoek in combinatie met een cross-sectioneel onderzoek. Voor het ontwikkelingsonderzoek worden 12 kinderopvanglocaties, met het kwaliteitsmerk Groene Kinderopvang van Stichting Groen Cement, uitgenodigd om deel te nemen. Met deze locaties wordt een innovatietraject doorlopen. Aan het cross-sectioneel onderzoek nemen in totaal 24 locaties deel, waaronder ook de locaties uit het ontwikkelingsonderzoek. 

Welke onderzoeksvragen staan centraal?
  • Hoe kunnen pedagogisch medewerkers de mogelijkheden voor het gebruik van de groene buitenruimte in het dagelijkse handelen met het jonge kind (0-4 jaar) benutten ter verbetering van de pedagogische kwaliteit?
  • Wat is de relatie tussen de kwaliteit van de groene kinderopvang, zoals blijkt uit het pedagogisch gebruik van de buitenruimte, en onderstaande indicatoren van welbevinden:

a. Het sociaal-emotioneel welbevinden.
b. Het vinden van ritme.
c. Regulering van temperamenten.
d. Lichamelijkheid en zintuiglijkheid en de daaraan gerelateerde basisaspecten van kinderlijke ontwikkeling (exploratiedrang, de sensomotorische ontwikkeling, taaldenkontwikkeling en de ontwikkeling van het zelf). 

Onderzoekstraject 1: ontwikkelingsonderzoek

Om de eerste vraag te beantwoorden wordt er een ontwikkelingsonderzoek uitgevoerd. Dit deeltraject is opgezet in de vorm van een collaborative action research, een onderzoeksmodel gericht op synergie van theorie en praktijkontwikkeling met als doel om een transformatie te realiseren in het denken en handelen van professionals. 

Wie nemen er deel aan het ontwikkelingsonderzoek?
Voor het ontwikkelingsonderzoek worden 12 kinderopvanglocaties uitgenodigd om deel te nemen. Voorwaardelijk voor de selectie is dat de locatie door stichting Groen Cement is gecertificeerd als Groene Kinderopvang. Het streven is dat er ten minste 72 professionals participeren in het onderzoek (per deeltraject steeds minimaal 2 professionals per locatie).

Hoe is het ontwikkelingsonderzoek opgebouwd?
Het ontwikkelingsonderzoek duurt 24 maanden, verdeel over twee periodes van 12 maanden. In beide periodes doorlopen 6 locaties een innovatietraject. Ieder traject bestaat uit dezelfde bouwstenen: reflectie (wat is je praktijk?), inspiratie (wat heb je nodig?) en actie (wat ga je doen?). Aan de start van het traject maakt de deelnemende locatie zelf de keuze aan welk deelthema ze willen werken: Ritme, Temperament of Lichamelijkheid en zintuiglijkheid. 

Het innovatietraject start met een kick-off meeting. Hierbij krijgen de professionals een aantal workshops aangeboden waarin ze worden uitgedaagd om activiteiten te ondernemen in en met de natuur. Aan het eind van de kick-off geven de professionals op een evaluatiekaart aan wat zij willen leren om het gebruik van de groene buitenruimte te bevorderen. Het reflecteren op het pedagogisch handelen gebeurt aan de hand van indicatoren die zijn beschreven de op de NCKO-leidsterschaal. In navolging van de kick-off nemen de professionals deel aan vier bijeenkomsten, georganiseerd bij de kinderopvanglocatie zelf. In de tijd tussen de bijeenkomsten ondernemen de professionals zelf activiteiten om tot innovatie te komen. 

Met de eerste groep van 6 locaties wordt onderzocht welke situaties zich goed lenen om te vergelijken (gedifferentieerd in leeftijdsfasen). De tweede groep locaties herhaalt wat in het eerste jaar is onderzocht.  

Onderzoekstraject 2: cross-sectioneel onderzoek

Met behulp van een cross-sectioneel onderzoek wordt het antwoord op de tweede vraag onderzocht. Om dit te bereiken relateert het onderzoek de indicatoren voor de kwaliteit van de Groene Kinderopvang aan het welbevinden van kinderen bij Groene kinderopvanglocaties. 

Wie nemen er deel aan het cross-sectioneel onderzoek?
Aan het cross-sectioneel onderzoek nemen in totaal 24 Groene kinderopvanglocaties deel. Het gaat hierbij om de 12 deelnemende locaties van het ontwikkelingsonderzoek en 12 locaties die nog niet eerder een innovatietraject hebben doorlopen (na afloop krijgen deze locaties alsnog een professionaliseringstraject aangeboden). 

Hoe is het cross-sectioneel onderzoek opgebouwd?
Tijdens een onderzoeksdag bij elke deelnemende locatie voert een team van onderzoekers verschillende observaties en metingen uit in de binnen- en buitenruimte. Het doel hierbij is het meten van het welbevinden en de betrokkenheid, de persoonlijke competenties en de mate van (fysiologische) stress (cortisol). Ook inventariseren de onderzoekers de inrichting en het gebruik van de buitenruimte.

Klein kind in groene natuur met stok

Onderzoeksresultaten

De resultaten van het onderzoek laten zien dat de samenwerking tussen pedagogisch medewerkers en de natuurexperts het gebruik van de buitenruimte verandert. Een belangrijke factor bij deze verandering is het ‘van en met elkaar’ leren. Aan de hand van voorbeelden toont het onderzoek aan dat de rol die expert van buitenaf aanneemt en de manier waarop deze de expert en de pedagogisch medewerker met elkaar samenwerken bepalen hoe er wordt geleerd en in welke mate de praktijk uiteindelijk verandert. Het enthousiasme en de kennis van de betreffende natuurexpert, maar vooral ook de gelijkwaardige verhouding onderling zijn van belang voor het slagen van de verandering. 

Bekijk de eindrapportage bij het onderzoek Van meten naar weten en de publicatie De kunst van het naar buiten gaan.

Contact

Marian Joven

Hoofdonderzoeker
foto van Marian Joven in een bos